Omgaan met weerstand – Umar

Tijdens mijn eerste stage lukt het me doorgaans aardig om de groep onder controle te krijgen. Soms zoekt een leerling echter de grenzen op.

Die ochtend begeleid ik een groepje bij een les Nieuwsbegrip. De les gaat over “de dag van respect” en we praten over wat ‘respectloos’ is. Vooral Moufid weet goede antwoorden te bedenken als schelden of voordringen. Als ‘respectvol gedrag’ noemt hij buigen of iemand voor laten gaan. Ook zegt hij respect te hebben voor zijn god. Als Umar dit hoort, gniffelt hij.

Umar heeft die dag een vreemde houding, alsof hij zich niks aantrekt van zijn omgeving en die opzettelijk tart. Hij is voortdurend afgeleid en praat door de andere kinderen heen. Als hij op een gegeven moment mijn relaas verstoort, grijp ik dit aan. Ik zeg dat ik dit respectloos vind en vraag hem om stil te zijn als iemand anders aan het woord is. Een paar tellen later maakt hij opnieuw een opmerking als Guus voorleest. Ik vraag hem om nu écht stil te zijn en te luisteren. Umar kijkt me uitdagend aan.

Op de Pabo is het omgaan met ‘weerstand’ of het vragen van negatieve aandacht al eens aan de orde gekomen. Zo vertelde de docente ontwikkelingspsychologie dat een effectieve waarschuwing trapsgewijs verloopt. Past het kind zijn gedrag na de laatste waarschuwing niet aan, dan is het van belang de toegezegde straf ook daadwerkelijk uit te voeren. Kinderen weten dan precies waar ze aan toe zijn.

Met mijn strengste blik zeg ik daarom dat Umar teruggaat naar de klas als hij de les nog één keer verstoort. Dan mag hij de juf uitleggen waarom hij niet meer mee mag doen. Dit lijkt hij te begrijpen, want daarna doet hij aandachtig mee. Wel zit hij nog steeds te klooien met zijn pen. Net als ik hem wil vragen om het ding neer te leggen, schiet de pen uit zijn handen. In slow motion vliegt het voorwerp door het lokaal. “”, klinkt het als de pen de grond raakt.

Ademloos kijken de kinderen mij aan. Een duidelijke verstoring van de les. Nu moet ik laten zien dat het menens is. Ik zeg dat ik het jammer vind, maar dat Umar de les heeft verstoord. En dus terug kan gaan naar de klas. Mijn hart bonkt in mijn keel. Umar maakt geen aanstalten om het lokaal te verlaten. Hij buigt zijn gezicht naar de tafel en plaatst zijn handen boven zijn voorhoofd. Doodstil staart hij naar het tafelblad. Ik vraag waarom hij niet vertrekt. Langzaam glijdt een traan over zijn wangen. Zachtjes zegt hij: “Ik wil niet weg…”.

Mijn hart breekt bij het zien van het geschrokken gezicht van Umar. Het is zeker niet mijn bedoeling kinderen aan het huilen te krijgen. Hoewel hij me met zijn gesnotter mogelijk bewust manipuleert (kinderen zijn sluwe wezens), wint mijn gevoel. Dan maar niet consequent. Ik zeg dat hij mag blijven, mits hij nu écht zijn best doet, de les niet verstoort en stil is. Umar gedraagt zich daarna gelukkig netjes.

Toch is het hele voorval mij niet in de koude kleren gaan zitten. Later bespreek ik het met mijn mentor. Zij zegt dat Umar momenteel wat gedragsproblemen heeft en het erop lijkt dat hij niet lekker in zijn vel zit. Hierover is gesproken met zijn ouders en zijn vader is ook even naar school gekomen. Ze vindt het prima dat ik hem streng heb aangepakt. “Je had wat mij betreft al eerder in mogen grijpen.” Gelukkig, ik ben dus niet te streng geweest.